29. Het oog wil te veel.

Vorige maandag was het dus ‘de’ dag, dacht ik toch. Niet dus. Het grote productiehuis is een firma, een grote firma die vooral commercieel denkt. Niets mis mee, maar ik wil geen commercie drijven, ik wil een droom realiseren. Afstand doen van mijn rechten en daardoor alle kans op toezicht verliezen, horen daar niet bij. Dus na vijf minuten was het al heel duidelijk. Eerlijk gezegd, ik wist het al bij aankomst. Een druk op de beldeurknop … er gebeurde niets. Nogmaals bellen, weer niets. Uiteindelijk gewoon op de deur geduwd en ontdekt dat je inderdaad gewoon kon binnenstappen. Een kleine receptiehal met verlaten balie, twee fauteuils en een koffieautomaat. Een trap leidde naar het heilige der heiligen. Voorlopig durfde ik die niet te beklimmen en na wat gedraal ontdekte ik ook een telefoon op de balie met vermelding: “bel bij afwezigheid’. Ik belde en wachtte geduldig in één van de fauteuils. Het was duidelijk: men popelde niet mij te ontvangen. Ik wist dus hoe laat het was en besloot er naar te handelen.
Na vijf minuten kwam een mannequinfiguur de trap afgedaald, schrok zich een hoedje en belde naar de mevrouw met wie ik een afspraak had. Dat bleek wat moeilijk te liggen, maar uiteindelijk werd ik uitgenodigd me naar een hogere sfeer te begeven. Tijdens mijn stijgen, daalde een paar mannenbenen en de mannequin lispelde “Goede avond, Erwin!”. De dag van god zat er blijkbaar op en ik moest mij geen illusies maken.
De mevrouw die zich over mij moest ontfermen was zenuwachtig, excuseerde zich en verklaarde dat Peter, de zoon van god, zo leek het toch, net een heel belangrijke afspraak had. Er was een vergissing met de agenda gebeurd, maar Nico, het zoveelste achterkleinkind wist alles over mijn project en zou me verder helpen. Peter kwam er later wel bij.
Nico was een uitermate vriendelijke jongeman die probeerde te verbergen dat hij drie seconden eerder mijn dossier op zijn bureau had ontvangen en me voorstelde: “Misschien is het gemakkelijk dat u eerst uw kant nog even uit de doeken doet.”
Omdat ik hem inderdaad sympathiek vond en die gast gewoon zijn job deed, heb ik geen spelletje gespeeld. Ik heb hem onmiddellijk gezegd dat ik wist dat hij mijn dossier niet gelezen had en dus niet moest doen alsof. Was het een dikke nek geweest, ik had hem op het rooster gelegd tot hij het zelf moest bekennen dat hij niets van het verhaal kende.
Om een verhaal kort te maken. Zijn baas wou wel mijn ‘moorden’ in zijn la opbergen voor ‘ooit’ eens op een vergeten moment – en nu citeer ik: wij zijn niet geïnteresseerd om enkel als financiële coproducent in het project mee te stappen. Wij ambiëren op al onze projecten de creatieve eindverantwoordelijkheid. Daarom zou ik je willen vragen om het manuscript van je roman op te sturen … ”
Dat heb ik vlakaf afgewezen. En maar goed, want gisteren had ik een gesprek met een ander productiehuis én … ik mag weer een beetje dromen. Volgende week hoor ik (en ook jij) meer.